click button for translation

23 september 1897 vertrok Jan Hendrik naar Zuid Afrika om daar zijn geluk te beproeven. Hij is zijn hele leven daar gebleven

 

 

WORCESTER, -- KAAPKOLOMIE -- .FEBRUARI, 1898

Aan Mijne Geliefde Hollandsche Families,
Vrienden en Bekenden

          Hoewel ik sinds lang het voornemen heb opgevat, mijne bevindingen aangaande reis en wederwaardigheden op papier te brengen en U het geheel onder den naam reisbeschrijving aan te bieden, waren tot dusver de omstandigheden van dien aard, dat ik er niet toe kon en wilde besluiten, dit voornemen ten uitvoer te brengen.
          Thans echter, nu al de hindernissen uit den weg zijn geruimd en de twee maanden geleden verkregen betrekking mij alleszins eene schoone gelegenheid biedt, aan het herhaald verzoek van velen onder U te kunnen voldoen, wil ik niet langer dralen, een begin te maken en mijn losse aanteekeningen ter hand te nemen, gedurende de reis tamelijk getrouw gehouden.
          Er volkomen van overtuigd zijde, dat het mij niet dan uiterst moeielijk zal vallen, mij naar behooren van de mij opgelegde taak te kwijten, zou ik zeker geen moed en lust gevoelen, om mij bloot te stellen aan eventueele critiek van meer ingewijden, waren het niet beloftes, welke mij noodzaakten, mij hiertegen te verzetten.+
           Het ligt slechts in mijne bedoeling te trachten, in eenvoudige bewoordingen een beknopt en zooveel mogelijk geregeld verhaal te geven van mijne ondervindigen op reis, in Kaapstad en eindelijk in de plaats mijner tegenwoordige inwoning en hoop, dat mogelijk minder juiste uitdrukkingen mij als oningewijde gemakkelijk vergeven zullen worden.

           De 23ste dan was de laatste dag, dien ik in Holland zou doorbrengen : de dag, waarop ik voor onbepaalden tijd naar een vreemd werelddeel zou vertrekken; de dag, welken ik had uitgekozen, om mij los te rukken van de vele banden, welke mij zoovele jaren liefde en vriendschap hadden toegedragen ; de dag, kortom, waarop ik afscheid zou nemen, zoowel van allen en alles, wat mij aan Holland deed hechten, als van datgene, wat mij steeds ontevreden stemde tegen mijn vaderland en mij had doen besluiten, elders te trachten, carrière te maken.
            Mocht men zich van te voren onverschillig getoond hebben omtrent den dag van het vertrek en alles van de lichte zijde hebben willen beschouwen, gevoelt men eerst dan, waartoe men heeft besloten. Spoedig is men dan onwillekeurig genegen, doorgestaan leed te vergeten en komen slechts aangename herinneringen voor den geest.+
             Voowerpen, waaraan vroeger geene aandacht geschonken werd, worden dan opgemerkt en wordt men een eigenaardig gevoel gewaar, als men bedenkt, dat het voor het laatst is.
             Een ieder zal zich in zulk eenen toestand kunnen verplaatsen en weten, dat de laatste indrukken onuitwischbaar in het geheugen blijven.
              Het is dan ook onnoodig, de gewaarwordingen te beschrijven, welke men ondervindt, als succsessievelijk al de betrekkingen ons een laatst vaarwel hebben toegeroepen, totdat men alleen overblijft. Onwillekeurig gevoelt men zich dan verlaten en blijft het liefst met zijne eigene gedachten bezig, zonder hierin gestoord te willen worden.
              Het was bepaald eene verlichting, Vlissingen te bereiken, waar wij ongestoord een paar uurtjes konden vertoeven en voor een oogenblik onze zorgen vergeten, dank zij de familie, die ons tot bij de boot vergezelden.
              

   (briefkaart geadresseerd aan Mevrouw Wed. van Vledder-Schouten)
                                                       Nunspeet

Na elkaar nog zooveel mogelijk opgevroolijkt te hebben, wandelden wij eindelijk tegen 111/2 uur heel opgewekt naar "de Wilhelmina", welke om 12 uur zou afvaren. Nog eenige oogenblikken en de boot stak van wal, werden de lichten uigedoofd en verdwenen hierdoor de laatste bekenden uit ons gezicht.
             Vaarwel Holland, vaart wel allen, die mij genegen zijn en........tot wederziens!
Weldra scheidde ons eene groote afstand van den Hollandschen bodem, welke eindelijk geheel uit het oog verloren raakte.

             Het eerste gedeelte der reis was aangevangen en hadden wij allen tijd, nogmaals onze gedachten te laten afdwalen naar het verleden en in het bijzonder naar den afgeloopen dag.
Ofschoon de nacht tamelijk donker en het weer niet bijzonder gunstig was, gevoelde ik lust, eenige oogenblikken op het dek te vertoeven, waar ik diep in jas en hoed gestoken wilde trachten, kennis te maken met alles wat nog nieuw en onbekend voor mij was. Echter was het niet mogelijk, naar behooren op te kunnen merken en kon men door de duisternis slechts sombere wolken en eene bruisende watermassa en nu en dan eene schaduw van land onderscheiden. Mogelijk bestaande merkwaardigheden heb ik dan ook niet kunnen opmerken en besloot ik, tevens door den sterken wind en de hooge zeeën, welke mij voortdurend kwamen wakker houden, tegen ongeveer twee uur, naar beneden te gaan, waar ik door eenige uren slaap kracht hoopte te verzamelen voor den spoedig aanbrekenden dag.
  

            In de kajuit aangekomen, waar alles netjes was ingericht, vond ik de meeste passagiers zeeziek en naar ik meende op te merken, vreeselijk benauwd.Ten gevolge was de atmosfeer tamelijk onaangenaam en besteeg ik dan ook niet ongaarne eene der kooien. Na een half uur heen en weer geschommeld en geschokt te zijn, gelukte het mij werkelijk - ondanks de even onheilspellende als onsmakelijke keelgeluiden mijner zieke mede passagiers, zich boven en beneden mij bevindende - in slaap te vallen tot vijf uur, waarna ik mij hasstte, op het dek te komen, voordat de eerste schaduwen van de Engelsche kusten zich zouden vertoonen. Voor iemand, die nog nimmer zoiets gezin heeft, levert het geheel een prachtig panorama op, de opkomende zon te zien verschijnen, welke langzamerhand meer licht over de oppervlakte der zee verspreidt, eindelijk den zwaren mist verdrijvende, waarachter aanvankelijk eene reusachtige schaduw zichtbaar wordt, welke zich weldra verdeelt en het gezicht op eenige schilderachtige laandschappen aankondigt, dat men Queenborough nadert. Tegen 6 uur vertoonde zich de haven in zijne volle schoonheid en liep de boot tegen 61/2 uur binnen.
                

              Eerst toen kwam het breedvoerig besproken en moeielijk gedeelte der reis aan. Om te beginnen hadden wij voor onze bagage te zorgen, welke echter op een gegeven oogenblik door eenige gedienstige geesten ongevraagd opgepikt en naar wij weldra tot de ontdekking kwamen, naar de visitatie-loods getransporteerd werd, waar onze beleefde geleiders ook vertegenwoordigd waren en ons door merkbare gebaren te kennen gaven, wat zij wenschten.
                

             Het visiteren liep nog al gelukkig af en bstond slechts uit het openen en sluiten van een onzer koffers en werden wij verder door het geven van eenige sigaren op onze gezichten geloofd door die hatelijke douanen. Nauwelijks had ik mijne zaakjes naar behooren gesloten, of al weer zagen wij eenige handen toeschieten, welke weldra met de goederen op weg waren naar voor ons nog onbekende dreven. Wij wisten niet beter dan hun weg tot den onzen te kiezen en kwamen na verloop van eenige minuten voor een trein te staan, waar onze koffers ingeladen werden en ook wij eindelijk in eene coupé plaats kregen. Op mijn herhaalde vraag, of dit de trein was naar Londen, gelukte het mij weldra een bevestigend antwoord te ontvangen, waarop ik niets anders wist te doen dan afwachten, of de man werkelijk waarheid had gesproken en mijne vraag tot zijne hersenen was doorgedrongen.
               Na nog een paar onmogelijke gezichten verwijderd te hebben door het offeren van eene geldelijke belooning voor hunne ongevraagde hulp, besloot ik, tamelijk gerust te gaan zitten.

            Na een "take seats"en later "tickets please"werden de portieren dicht geklapt en stelde de trein zich in beweging zonder vooraf eenig sein nodig te achten. Ook het stoppen bij de stations gedurende de reis werd onderweg niet aangekondigd en moest een ieder maar zorgen, bij het station uit te klimmen, dat hij tot zijne bestemming gekozen had. Geen behoorlijke waarschuwing of openen van een portier door de conducteurs stelt den reiziger in staat, te weten, waar hij zich bevindt en is hij verplicht, ieder oogenblik zijn lichaam naar buiten te steken, om te zien, of hij de plaats van bestemming mogelijk reeds gepasseerd is

            De reis naar Londen was door de zeer afwisselend, doch steeds prachtige panorama's hoogst interessant en bereikten wij om 8 1/2 uur het Victoria-Station, vanwaar wij per cab naar het Waterloo-Station werden overgepakt  Met het oog op de vele bagage achtten wij het geraden, direct door te reizen en heb ik dus geene bijzonderheden van Londen mede te deelen. Aan het Waterloo-Station vonden wij den trein gereed staan voor Southampton, waar wij tegen het middaguur aankwamen en hiermede voorlopig onze reis ten einde was.

            Personeel van Hoffmann's Hotel, hiermede speciaal belast, brachten onze bagage naar genoemde gelegenheid, waarheen wij ons toen natuurlijk ook wel moesten begeven, na ons er echter vooraf van te hebben mogen overtuigen, dat alles present was. Het is verwonderlijk, hoe spoedig al die lui den vreemdeling weten uit te zoeken en het volgend oogenblik de noodige maatregelen te hebben genomen, den reiziger de gelegenheid te ontnemen, zijne eigene keuze van hotel te maken.

             Ons verblijf in Southhampton liet niets te wenschen over en profiteerden wij daar nog zooveel mogelijk. De keuken alleen was voor Engeland wellicht goed, voor ons verwende volkje echter tamelijk flauw en onsmakelijk. Wandelingen maakten wij met een ongemerkt geformeerd clubje -allen toekomstige Afrikaanders- door Southhampton, waar echter niets merkwaardigs viel op te merken en welke stad geenszins uitmunt door schoonheid. Den laatsten avond, toen allen -zowel zieken als gezonden- zich weer in het gelid hadden gesteld, brachten wij zoo gezellig mogelijk door, ons als echte landverhuizers ongegeneerd amuseerende, om eindelijk tegen 9 uur onze respectieve kamers te gaan opzoeken.

             Den volgenden morgen waren wij reeds vroeg bij de hand, om de Hollandsche betrekkingen omtrent onze welstand op de hoogte te stellen en verder, om eene laatste vastelands-wandeling te maken. Gehoor gevende aan eene waarschuwing van een der hotelbedienden, begaven wij ons tegen twaalf uur op weg naar de "Mexican", waar onze a.s. reisgenoten reeds in grooten getale verzameld waren en druk bezig, hunne bagage uit te zoeken, welke wanhopend ordeloos doorelkaar was gegooid en het ook ons niet dan na vele moeite gelukte, onze rechtmatige eigendommen terug te vinden. Daarna mochten wij ze persoonlijk onder in de boot brengen, wat geenszins eene gemakkelijke taak was; echter brachten wij het er, na de noodige stompen ontvangen en uitgedeeld te hebben, zonder ongelukken af.

               Onze voorloopige inspectie viel niet tegen. De hutten waren weliswaar niet ruim door de vele passagiers, die men als tijdelijke bewoners aanwijst, doch tamelijk zindelijk. Dikwijls echter treft men het niet erg voorspoedig met zijne medebewoners van ééne woning en ondervindt men dan allerlei hoogst onaangename toestanden. Door de langdurige reis begint dit al meer te vervelen en veroordeelt men tenslotte al wat bootleven en zeereis is. Hierbij komen nog de noodige klachten over het voedsel en laat het gheel bij de meesten geen aangenamen indruk achter

              Wat mij aangaat, heb ik nog al niet te klagen gehad. Weliswaar ontmoette ik somtijds enkele onbehoorlijke lui, doch is mij, over het algemeen genomen, het leventje aan boord goed bevallen. Het is echter zaak, om te trachten, vriendschappelijk te worden, waar het eenigszins mogelijk is. Door zich af te zonderen, bezorgt men zichzelven eene hoogst onaangename reis, terwijl andere passagiers onderling bepaald een gezellig leven leiden. Door te denken, dat de vriendschap slechts van tijdelijken aard is, gaat het niet moeielijk, zich over voorkomende bezwaren en minder aangename ontmoetingen heen te zetten, met buitengewone karakters op te schieten en den tijd behoorlijk te dooden. Ook wat het voedsel aangaat, kan men zich inrichten, zo men wil. Door n.l. allerlei versnaperingen mede te nemen, iets hartigs niet te vergeten en zelfs eene kist speciaal voor mondbehoeftes in te richten, alvorens aan boord te gaan, voorziet men bepaald in eene noodzakelijke behoefte. Het dagelijksch menu toch is niet bijzonder schitterend en heeft men voldoende gelegenheid, om te ondervinden, wat "flauw zijn"betekent.

               In de hut, welke mij aangewezen was, maakte ik kennis met een'Duitscher", -die echter ook een weinig Hollandsch brabbelde- drie Engelschen, die door eene Maatschappij naar de Goudmijnen gezonden werden een een'Schot", die met vrouw en kinderen naar Afrika ging. Hoewel ik meende, tamelijk goed Engelsch te kennen, ondervond ik al spoedig het tegendeel en verstond ik aanvankelijk weinig hetgeen mijne waarde collegas beweerden. Langzamerhand echter raakte ik hieraan meer gewoon en werd ik ongemerkt goede maatjes met hen.

             Weinig Hollanders als er aan boord waren, vereenigden wij ons ongemerkt en konden ons al spoedig geregeld in gezelschap vinden van onze natie, bestaande uit: ten eerste natuurlijk mijn Duitsche collega en verder uit drie Hollandscha dames met kinderen en op weg naar hunne mannen en nog twee Duitschers, zeer geschikte lui, van wie de een reeds ettelijke jaren in Afrika gewoond had en voor pleizier naar Europa was geweest. Overal, zoowel aan tafel als op het dek, zochten wij elkaar zooveel mogelijk op, en liet de onderlinge eensgezindheid over het algemeen niets te wenschen over. Uit vrees, te langdradig te worden, vind ik het beter, het verdere van de reis woordelijk weder te geven volgens mijne aanteekeningen en uitsluitend datgene aan te stippen, wat noemenswaard is.

            Zaterdag, 25 September,- Om ongeveer 4 uur is heden middag de boot van wal gestoken, wat door middel van twee sleepbooten geschiedde. Zeer veel belangstellenden waren tegenwoordig bij de afvaart, grootendeels om familie-betrekkingen weg te brengen, eene kleine herinnering voor ons alzoo aan het nog versch in het geheugen liggend afscheid. - Er heerscht algemeene vrees voor zeeziekte onder de passagiers.

              Zondag, 26 September . -  Doordat de eerste dag voor de meesten zonder zeeziekte is afgeloopen, dacht men reeds geheel vrij te zullen blijven. Tegen den middag echter, toen wij in de Golf van Biscaye kwamen, verdween die hoop weldra, zag men velen onrustbarende gezichten trekken en bleven de gevolgen niet uit. De Golf is dan ook steeds verbazend rumoerig en wordt men al speodig ingewijd op zee. Tevens ondervonden wij, dat men de "Mexican"terecht eene slechte boot had genoemd. Schommelen geen gebrek, telkens ziet men eenige personen, die er niet aan denken, zich vast te houden, naar beneden rollen, op of over elkaar, of komt een flinke golfslag met veel lawaai over de verschansing spatten, een ieder besproeiende, die rustig in zijne vouwstoel meende te liggen. Ook mijne zusters waren soms van de partij en was het een heerlijk gezicht, toen zij op een gegeven oogenblik in gezelschap van eenige kinderen, zieken en stoeltjes naar beneden sukkelden tot in de goot, om daar in de grappigste posities te mogen blijven liggen, tot de golf behoorlijk onder de boot door was gerold en de schommel naar de andere zijde ging overhellen. Door zich te haasten, konden zij nog juist bijtijds een'steun grijpen, anders hadden zij dezelfde reis nog eens moeten ondernemen. De patienten verlangden intysschen naar het einde van de Golf van Biscaye, vooral met het oog op de zeeziekte,

                Maandag, 27 September. - Door het schommelen van het schip hebben wij een' onrustigen nacht doorgebracht. Men is nog niet zeevast en loopt telkens gevaar, uit zijn mandje gewipt te worden. Ook overdag is het nog vasthouden en onzeker loopen. Wij beginnen overigens reeds min of meer thuis te geraken in onze "Montagne Russe"en begint men hier en daar lust te gevoelen, zich gemakkelijk in te richten. Zelfs zag ik een groepje lui kaart spelen en krijgt het geheel reeds een meer huiselijk aanzien.

                Dinsdag, 28 September. -  Heden stoomden wij de Golf uit en komt het schip eenigszins tot rust. Zeeziekte wordt zeldzamer en is het weer tamelijk gunstig. Als het zoo blijft, hoopt men morgen middag te ongeveer 4 uur Madeira te bereiken; een ieder is nieuwsgierig, dit eiland te zien. Men wordt gemeenzaam onder elkaar en gevoelt zich min of meer eigen.

                 Woensdag, 29 September, -Heden middag te Madeira aangekomen, nadat wij reeds uren van te voren op het voordek hadden gestaan, vol van het grootsch gezicht, dat het al meer en meer zichtbaar wordende eiland opleverde. Nader en nader komende konden wij eerst één, daarna meer kleuren en eindelijk boomen en huizen onderscheiden, welk in miniatuur tegen den berg scheenen geplakt. Zoodra wij den hoek van het eiland voorbij wren, werd de zee gheel kalm. Na  nog een minuut of tien zonder stoom gedreven te hebben, kwam er leven aan den oever en was de boot eenige oogenblikken daarna omringd door eene menigte bootjes, gemeubileerd met vuile, gekleurde joden, allen in het bezit zijnde van brutale en onheilspellend-draaiende oogen en ruim voorzien van alle soorten bekende en onbekende vruchten. Hiertusschen in krioelde het van schreeuwende en gesticuleerende jongens, die onder het uitstooten van de vreeselijkste geluiden penny-stukken achternadoken, door de passagiers in zee geworpen, welke zij met zeldzame vaardigheid bijna zonder uitzondering uit de diepte wisten te halen, tot groot vermaak van de passagiers.

               Nauwelijks had men de mail voor Madeira afgegeven, od zagen wij eenige kerels tegen de boot opklimmen, om daarna door het toewerpen van touwen hunnen makkers gelegenheid te geven, naar boven te komen. In een minimum van tijdwas op deze wijze het dek bezaaid met zwarte lui, die tamelijk rumoerig hunne koopwaren aanboden en steeds per abuis te weinig geld terug trachtten te geven, wat ons deed besluiten, voorzichtig te zijn. Alle passagiers deden een' ruimen voorraad vruchten op en werden ook rieten stoelen niet vergeten. Toen eindelijk een ieder zijne inkoopen had gedaan, werden de leveranciers verwijderd, na eerst nog voldoende door de matrozen te zijn geplunderd.
              Het is onmogelijk eene beschrijving te geven van de prachtige natuur van Madeira; gééne woorden zijn mooi genoeg, om het geheel naar behooren af te schilderen en een flauw begrip te doen vormen van een eiland, slechts op zulk een korten afstand van Europa gelegen en evenwel in tegenstelling met genoemd werelddeel, bevoorrecht met zulk eene zachte natuur.
               Toen eindelijk voldoende kolen ingeladen waren, werden om ongeveer 7 uur de ankers gelicht en verlieten wij, ruim voorzien van allerlei heerlijke vruchten, Madeira. Eenmaal weer in volle zee zijnde werd het aanmerkelijk koeler, hoewel niet meer als een vijftgtal mijlen terug.

                Donderdag, 30 September, - Niets dan lucht en water, water en lucht. Wij zijn volkomen  "eingebürgerd". Het eten was aanvankelijk afschuwelijk, thans voor gezonde magen meer genietbaar. De qualiteit is wel goed, doch slecht toebereid. 's Morgens om 6 uur is het koffiedrinken voor de liefhebbers, waaronder wij ons echter niet rangschiken, gedeeltelijk, omdat de tijd ons minder geschikt voorkomt en verder, omdat de smaak dikwijls ernstig veel wegheeft van turfmolm met uien. Om 8 uur krijgen wij goede pap, brood met een soort vleesch, aardappelen, haring en thee; vele gerechten dus, waarvan wij echter alles hebben onderzocht en ons thans slechts bepalen bij pap, thee en brood, welke laatste wij meubileeren met eigen rookvleesch of iets dergelijks. Om half een is het "dinner-time"; goede soep, aardappelen, koolstronken, uit het watergekookt, vleesch en eindelijk dessert, alles echter zonder zout en vet. Te 6 uur 's avonds thee, brood, jam, vleesch, zuur en eindelijk om 8 uur zeldzaam uitgedroogde cakes, (zoogenaamde scheepsbeschuit) met kaas, wat wij echter negeeren. Het leventje aan boord begint mij al meer en meer te bevallen en zal ik wel geheel vrij blijven van zeeziekte.

                Vrijdag, 1 October - Aan gezelligheid heeft het vandaag niet ontbroken. Overal zag men groepjes zitten dammen, domino-spelen, kaarten, mandoline-, viool, of harmonica-spelen, terwijl het overige gezelschap, uitgestrekt op het dek, met elkaar lag te keuvelen. Hedenavond gaf het muziekkorps een concert in de tweede klasse en gaven eenige passagiers voordrachten ten beste. Alles liep met veel succes van stapel en ging een ieder ten zeerste voldaan kooiwaarts.

                Zaterdag, 2 October - De hitte, welke gisteren reeds vreeselijk was, is heden verschroeiend geweest. Hoewel bijna ongekleed, wist ik mij geen raad van het transpireeren. Beneden waag ik mij niet en komt thans onze provisie-kast uitstekend te pas. Eten toch doen wij zooveel mogelijk op het dek, te meer daar de maag door de warmte weing voedsel noodig heeft. In de flink ingerichte badkamers kan men gelukkig nog eenige verfrissching vinden. Wij besluiten met het oog op de warmte, op het dek te blijven logeeren.

                Zondag, 3 October. - Een predikant, als passagier aan boord zijnde, gaf heden twee maal Godsdienstoefening, terwijl 's avonds een concert werd gegeven in de derde klasse; de eerste en tweede klasse waren ook tegenwoordig.

                Maandag, 4 October. - Stormachtig weer, zeeziekte geen gebrek onder de passagiers. Men verwacht ruw weder.

                Dinsdag, 5 October. - Heden nacht om 12 uur zijn wij de Equator gepasseerd. De wind blijft aanhouden en de zee staat hol.

                Woensdag, 6 October. - Ruw weer geweest van nacht, door eene groote golf kantelde de boot zoodanig, dat op een gegeven oogenblijk een heel regiment borden en kopjes, -op de gedekte tafels staande- naar beneeden kwam rinkinkelen en met geweld tegen den wand verbrijzeld werd. Tegen den morgen is de wind eenigszins bedaard. Den geheelen dag "sports"op het dek geweest, wat veel levendigheid teweegbracht; 's avonds na afloop prijsuitdeling met concert.

                
Donderdag, 7 October. - Voortzetting der "sports", tevens 's avonds weer concert.

                De volgende dagen gingen zonder bijzonderheden voorbij. De kapitein der boot deed alle moeite, om het den passagiers zoo aangenaam mogelijk te maken en trachtte men zich overigens onder elkaar zoo goed mogelijk te amuseren. Op het laatst kon men algemeene verveling ontwaren en verlangde men naar land.
Groote bedrijvigheid heerschte dan ook onder de equipage, toen de dag van inpakken dààr was en men den volgenden dag Kaapstad hoopte te bereiken. Telkens werd het aantal afgelegde mijlen nagegaan en hoeveel uren wij nog van de plaats van bestemming verwijerd waren.
  

               Reeds vroeg in den morgen van den 13den October was dan ook ieder present en op den uitkijk naar land, dat zich echter gedurende de eerste uren nog niet zou vertoonen. Eindelijk, tegen een uur of twee in den middag hoorde men van alle zijden roepen: "Land!"---"Land!"  en was men in een minimum van tijd alles op het voordek, velen, om niet meer naar beneden te gaan, voor de boot de prachtige haven van Kaapstad binnenliep. Eerst toen verkeerde ieder in spanning en verlangde naar het oogenblik, de boot te kunnen verlaten.
                Honderden belngstellende en verlangende blikken zochten naar familie of bekenden en was het een geschreeuw doorelkaar van alle naties. Wit, bruin en zwart krioelde door elkaar, een ieder voor zijn eigen belang werkende en elkaar verdringende en meende opgemerkt te zullen worden door de passagiers, die van uit de hoogte een ruim gezicht hadden op de bonte massa.
                Het behoeft zeker niet gezegd, hoe verheugd wij waren, onder het gekrioel Carel Geyer op te merken, die, gewapend met zakdoek en stok, druk bezig was, allerlei gebaren te maken, met het klaarblijkelijke doel, om in het oog te loopen.
                 Nauwelijks was dan ook het anker uitgegooid en de loopplanken gelegd, of stormde men elkaar groetende, gelukwenschende of zwijgende, - echter meerendeels voorzien van open armen - tegemoet, op gevaar af de(n) verkeerde(n) te zullen vangen.Thans was het voor ons nieuwe werelddeel bereikt en zou weldra de tijd aanbreken, dat ik moets ondervinden, wat voor mij in
Het Land der Toekomst? was te halen.

                 De eerste paar dagen besteedden wij aan he bezichtigen der stad, om hierdoor tevens de verwende beenen wat losser te maken. Hoe verbaasd waren wij, in plaats van een temelijk primitieve stad, zoals ons beschreven was, eene stad in optima forma aan te treffen; eene stad, waar vernazend groote en rijk geëtaleerde winkels alleszins beschaving verrieden. E;ectrische trams en alles, wat levendigheid en handel teweegbrengt, zijn ruim vertegenwoordigd en vormen met de vele grootsche gebowen en prachtige plantages eene stad, welke kan wedijveren met menige groote stad in Holland. Wat natuur betreft, is zij natturlijk te prefereren boven Holland, doordat men er bij de hooge, trotsche bergen de schilderachtigste landschappen aantreft en al wat natuurschoon is, aanwezig vindt.    

                Voornamelijk door de hoogst ongunstige berichten, welke men mij gaf van Transvaal, had ik geene lust, mij hierheen te begeven en wilde in ieder geval eerst trachten, in Kaapstad eene betrekking te vinden. Vol moed ging ik dan ook 's Maandags, nadat de familie naar "Het Land van Stof, Veepest, Epidemieën en Onlusten"vertrokken was, aan het solliciteeren. Na eenige dagen tefergeefs alle pogingen in het werk gesteld te hebben, bleek mij, dat het zeer moeielijk zou zijn, te slagen, wat nog werd bevestigd door den Nederlandschen Consul, die intussen ook beloofde, mijne belangen te zullen behartigen.

                  Het resultaat van Z.E. pogingen liep echter ook op niets uit en raadde Mr. de Waal (Ned.Cons.) mij, in de nabij-liggende plaatsen te trachten, eenen werkkring te vinden. Dezen raad opvolgende, begaf ik mij dan ook den volgenden dag op reis, om elders mijn geluk te gaan beproeven. Na hier en daar zonder succes aangeklopt te hebben, besloot ik naar Worcester te gaan, eene kleine stad, 109 mijlen boven Kaapstad. De reis was zeer afwisselen en interessant en duurde 6 a 7 uur. Om drie uur in den middag kwam ik te Worcester aan, waar mijn zwervend leventje, waarvan ik ruim een maand geprofiteerd had, eindigde.  

                Het eerste adres toch, waar ik mij aanmeldde, was de woning van Mr J.E. de Jong, Uitgever van de "Worcester Advertiser."Aan deze zaak bestond plaatsing als redacteur van genoemd Weekblad en werd ik als zoodanig aangesteld. Om al mijne wederwaardigheden uit de Kaap te gaan beschrijven, zou ondoenlijk zijn en wil ik bovendien dezen tijd van zorgen liever stilzwijgend voorbijgaan. Genoeg zij het, als ik U mededeel, dat Zuid-Afrika zijn goeden tijd gehad heeft en door de Beschaving, Overbevolking en Werkeloosheid zijn ontstaan en met haar, Slechte Tijden hunne intrede hebben gedaan.

         Iedere Hollander bedenke zich dan ook eenige keeren, alvorens zich op goed geluk naar het Zuidelijke Werelddeel te gaan begeven, zeker als zij zijn, dat slechts teleurstelling hen wacht. Alleen voor den werkenden stand bestaan hier nog wel vooruitzichten; in het bijzonder voor bekwame vaklui is een ruim bestaan te vinden.

                 Hiermede heb ik U in het kort op de hoogte gesteld mijner ondervindingen en kan ik U ten slotte nog mededelen, dat mijn werkkring mij alleszins uitstekend bevalt, te meer, doordat ik thans tevens nog eens de gelegenheid heb, mijn oud drukkerij-vak te onderhouden en doet het mij genoegen, voldoende gelegenheid te hebben, deze reisbeschrijving persoonlijk te kunnen afwerken. De natuur is hier prachtig en zeer gezond en laat ook de omgeving niets te wenschen over. Het einde is dus boven verwachting goed en heb ik tè voorspoedig mijn doel bereikt, om berouw behoeven te gevoelen over mijn vrijwillig vertrek naar Zuid-Afrika.+
                      Hopende, U thans voldoende tevreden gesteld te hebben en mij verder aanbevolen houdende voor eventueel nieuws, teeken ik mij na vele welgemeende groeten van huis tot huis

                          Uw U zeer toegenegen:

J.H. VAN VLEDDER

Kaapstad 1897
(Adderley street)